Indien u een uitkering ontvangt en wordt geconfronteerd met een intrekking, terugvordering, maatregel of boete dan is het altijd raadzaam te laten beoordelen of deze sancties terecht zijn. Onlangs heeft namelijk de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan over een opgelegde maatregel waarbij de betrokkene met succes een beroep heeft gedaan op een dringende reden.
De casus
Het ging om het volgende. De bijstandsuitkering van betrokkene werd voor de duur van één maand verlaagd met 30% omdat betrokkene (weer) niet was verschenen op een voortgangsgesprek met de werkcoach. De werkcoach wilde weten welke activiteiten betrokkene had ondernomen om weer betaald werk te vinden. Doordat er al eerder maatregelen waren opgelegd, kon betrokkene zijn vaste lasten niet meer betalen. Betrokkene maakte daarom bezwaar tegen de opgelegde maatregel. Het bezwaar werd ongegrond verklaard. Daarna stelde betrokkene beroep in bij de rechtbank (bestuursrechter). De rechtbank het beroep ook ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het niet kunnen betalen van vaste lasten geen reden is om af te zien van een maatregel. De Centrale Raad van Beroep dacht daar echter anders over.
Centrale Raad van Beroep
Volgens de Centrale Raad hadden de rechtbank en gemeente (in bezwaar) onvoldoende rekening gehouden met de financiële situatie. Deze bijstandsgerechtigde had geen inkomen om zijn vaste lasten te voldoen en was afgesloten van gas, water en elektriciteit. Na het faillissement van zijn bedrijf was hij in de WSNP terechtgekomen. Vervolgens was zijn huurovereenkomst ontbonden en werd zijn woning ontruimd. Dit leverde wel degelijk een dringende reden op. Daarbij overwoog de Raad dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat om een dringende redenen aan te kunnen nemen het niet nodig is dat de gevolgen die de maatregel heeft onaanvaardbaarheid moeten zijn, maar dat deze ruimer moet worden beoordeeld. Bij de dringende reden moet worden gekeken naar de omstandigheden, de mogelijkheden en middelen van betrokkene.
Het begrip dringende reden moet bij het opleggen van een maatregel dan ook ruimer worden opgevat dan het begrip dringende redenen zoals dat elders in de Participatie wet (PW) voorkomt. Bijvoorbeeld bij het opleggen van een boete op grond van artikel 18a, zevende lid, of terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van artikel 58, achtste lid, van de PW. In die gevallen moet de dringende reden beperkt worden uitgelegd. Dan moet er namelijk sprake zijn van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Daarvan is niet snel sprake (zie bijvoorbeeld de uitspraak CRvB 13-05-2014, nr. 13/571 WWB ECLI:NL:CRVB:2014:1681).
Kortom, een maatregel die is opgelegd op grond van artikel 18, tiende lid, van de PW moet zijn afgestemd de omstandigheden en middelen die iemand heeft. Daarbij is het raadzaam een beroep te doen op een dringende reden. In veel gevallen wordt namelijk de dringende reden te beperkt uitgelegd door het college of rechtbank omdat – onterecht – wordt uitgegaan van de dringende reden zoals deze moet worden uitgelegd bij het opleggen van een boete of terugvordering.
Uit het voorgaande blijkt wel dat een opgelegde maatregel een juridisch lastig onderwerp is. Het is dan ook de moeite om een gespecialiseerde advocaat te laten beoordelen of een bezwaarschrift of beroepschrift tegen een beslissing van de gemeente zinvol is.
Bij vragen over een maatregel, boete of terugvordering en het instellen van bezwaar of beroep tegen een beschikking van de gemeente: neem contact op met Kadanz Advocaten.
De gehele uitspraak en overwegingen van de Centrale Raad van beroep zie: ECLI:NL:CRVB:2020:1687 Centrale Raad van Beroep, 28-07-2020, 16/7645 PW.