Met aanvullende bijstand toch (niet) onder het bestaansminimum

Onlangs heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een belangwekkende uitspraak gedaan voor mensen die naast hun inkomen aanvullende bijstand ontvangen (vindplaats ECLI:NL:CRVB:2022:1952). Door een gebrekkige afstemming van fiscale regelingen ontvang je in een dergelijk geval vaak minder toeslagen dan als je alleen bijstand zou krijgen. Het netto-inkomen komt daardoor onder het bestaansminimum. De gemeente moet het verschil compenseren via de algemene bijstand zo oordeelt de CRvB. In deze bijdrage lees je meer over deze uitspraak en wat de eventuele gevolgen kunnen zijn als je naast je inkomen ook nog een beroep moet doen op bijstand.

Lang bestaand probleem

Dat mensen door de slechte afstemming tussen de verschillende regelingen onder het bestaansminimum kunnen komen, is al een langer bestaand probleem zo blijkt ook uit de uitspraak. In 2016 vraagt de Nationale ombudsman al aandacht voor gevallen waarin de Toeslagenwet (TW) niet aanvult tot het sociale minimum in verband met de afbouw van de algemene heffingskorting voor de niet verdienende partner. Door de aanvullende bijstandsuitkering waarop een beroep moet worden gedaan, stijgt namelijk het fiscale inkomen boven het minimum en dit heeft gevolgen voor de inkomensafhankelijke regelingen zoals de toeslagen. De overheid onderkende het probleem, maar vond het niet nodig de wetgeving aan te passen. Er zou wel onderzoek worden gedaan naar de aard en omvang van de problematiek. Uit dit onderzoek (2020) bleek dat het zo’n 3.500 gezinnen te maken hadden met een aanvulling uit de TW.  Ongeveer 1.500 huishoudens ontvingen een uitkering, maar hadden geen recht heeft op een TW-aanvulling. Er is gekeken hoe het probleem kon worden opgelost, maar omdat er dan voor een grotere groep negatieve gevolgen zouden komen, vond de overheid het niet nodig om dit probleem voor een relatief kleine groep op te lossen. Wel zouden de mogelijke oplossingen worden verkend. Deze zijn tot op heden echter nog niet gevonden.

De casus

Het ging in deze kwestie om een echtpaar waarvan de man een WIA-uitkering ontving. Omdat de WIA-uitkering lager was dan het bestaansminimum kregen ze een aanvullende bijstandsuitkering  naar de norm voor gehuwden. Zij hadden bij de gemeente (bijzondere) bijstand aangevraagd omdat ze zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget moesten terugbetalen. Het college wees de aanvraag af. De Afbouw Algemene heffingskortingen (AHK) voor echtparen die een aanvullende bijstandsuitkering hebben, geeft een hoger toetsingsinkomen voor de toeslagen. Hierdoor heb je recht op lagere toeslagen dan echtparen die een volledig bijstandsuitkering ontvangen. De wetgever heeft hiervoor niets willen regelen. Er is daarom volgens het college dan ook geen reden om compensatie te verstrekken. De CRvB oordeelt toch anders.

Oordeel CRvB

De CRvB vernietigt het besluit van het college. De (aanvullende) bijstandsuitkering van het echtpaar moet worden verhoogd tot het bedrag dat ze aan zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget moeten terugbetalen. Daarbij overweegt de CRvB dat de bijstandswet (PW) twee mogelijkheden kent om aanvullend bijstand toe te kennen. Dit kan via de bijzondere bijstand (artikel 35, eerste lid, van de PW). Of via afstemming van de algemene bijstand op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW. Omdat de algemene bijstand is bedoeld om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, is volgens de CRvB het verlenen van algemene bijstand het instrument om aanvullende inkomensondersteuning te bieden. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW moet de bijstand namelijk worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492) is voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging of verhoging slechts plaats in zeer bijzondere situaties. Daarvan is volgens de CRvB in dit geval ook sprake. Door de samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, bevindt het echtpaar zich in de zeer bijzondere situatie dat zij bijstand ontvangen die aanvult tot de norm voor gehuwden, maar zij toch over onvoldoende middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien zo overweegt de CRvB. De gebrekkige afstemming van de regelingen en het feit dat zij pas achteraf met de effecten daarvan zijn geconfronteerd kan hun niet worden verweten. Op grond daarvan moet volgens de CRvB worden afgeweken van het uitgangspunt dat in beginsel geen (hogere) bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend. Voorts overweegt de CRvB dat de wetgever tot op heden niet met een oplossing is gekomen voor dit probleem en de CRvB lost het dan ook maar zelf op. Daarbij gaat het om een tijdelijke kwestie. Aan de ongelijkheid tussen de afbouw van de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner en de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand komt namelijk een einde. Op grond hiervan vindt de CRvB dat het verschil tussen het inkomen van het echtpaar en dat van gehuwden met bijstand zonder ander inkomen moet worden gecompenseerd door aanvullend bijstand op grond van de PW toe te kennen.

Individualisering

De uitspraak komt ook niet geheel als een verrassing. In een uitspraak van de CRvB in 2018 (vindplaats ECLI:NL:CRVB:2018:1600) heeft de Raad al over een soortgelijke kwestie geoordeeld.  De alleenstaande oudertoeslag was komen te vervallen in de bijstand. Alleenstaande ouders kwamen namelijk in aanmerking voor de alleenstaande ouderkop op grond van de Wet op het kindgebonden budget. Echter, voor een groep ouders leidde dat tot een inkomstenterugval van 20% van de gehuwdennorm. Het bestaansminimum was voor hen niet meer gegarandeerd. Het ging om (alleenstaande) ouders met een niet rechtmatig in Nederland verblijvende partner. Gelet op de inkomensterugval van deze groep was er volgens de CRvB sprake van een zeer bijzondere situatie als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de PW. De hoogte van de bijstand moest worden afgestemd op deze situatie. Dit uitgangspunt – Individualisering – is een van de grondbeginselen van de Participatiewet. De bijstand moet met andere woorden worden afgestemd op de feitelijke behoeften en omstandigheden van het individuele geval. Concreet betekent dit dat de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen moeten worden afgestemd op: de omstandigheden, de mogelijkheden en middelen van de belanghebbende en het gezin.

Heb je vragen over een aanvulling op je inkomen, de hoogte van je uitkering of andere vragen neem dan contact op met mr. Pieter van der Meulen van Kadanz Advocaten. Hij is specialist in het socialezekerheidsrecht en aangesloten bij de specialistenvereniging Sociale Zekerheidsrecht (SSZ). Als advocaat voert hij veelvuldig bezwaar- en beroepsprocedures tegen besluiten van het college en UWV.